-
1 pout
n. soort vis; vooruitsteken (lippen); pruilen--------n. vooruitsteken (lippen); pruilen; zuur gezicht trekken--------v. vooruitsteken (lippen); pruilen; zuur gezicht trekken; boos gezicht zettenpout1[ paut] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————pout2〈 werkwoord〉1 (de lippen) tuiten ⇒ pruilen (over), een pruillip opzetten -
2 purse
n. beurs; geld; kassa; fonds--------v. samentrekken (van de lippen)purse1[ pə:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:3 a holiday to Colombia is beyond/within my purse • ik kan me (g)een vakantie naar Colombia veroorloven————————purse2〈 werkwoord〉1 samentrekken ⇒ rimpelen, tuiten♦voorbeelden: -
3 prim
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский